Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [He.] [26]De Heere is geworden als een vijand; Hij heeft Israel [27]verslonden, Hij heeft al [28]haar paleizen verslonden. Hij heeft [29]deszelfs vastigheden verdorven; en Hij heeft bij de dochter van Juda [30]het klagen en kermen vermenigvuldigd. 26. Den mensen kan men enigszins tegenstand doen, maar Gode geenszins. 27. Zie vs.2. 28. Te weten van dochter Zions, dat is Jeruzalem. 27. verslonden. Zie vs.2. 29. Te weten Israels. De zin is: De Heere heeft al de sterkten en forteressen verwoest, die gebouwd waren tot bescherming der Israelieten. 30. Of, de treuring en droefheid; gelijk Jes.29:2.